Het Groene Kruis

Een van de eerste activiteiten van de zusters was het afleggen van een overledene in een ander dorp. Het was stikdonker en daarom gingen moeder overste en zuster Odrada samen op pad. Het was ver weg en de zusters mochten toen nog geen fiets gebruiken. Zuster Odrada ging dagelijks de zieken bezoeken in de omliggende dorpen. Maar steeds te voet. Op 1 oktober 1910 nam pastoor Aegon jonkheer von Bönninghausen voor de eerste keer contact op met het Limburgse Ondersteuningsfonds te Maastricht om te komen tot de oprichting van een afdeling van het Groene Kruis te Tienray. Deze instelling stuurde inlichtingen en een inventarislijst, waarop de noodzakelijke medische voorwerpen en geneesmiddelen vermeld stonden. Voor een plaats met vijfduizend inwoners was daarmee destijds driehonderd gulden gemoeid met onder andere een verbandtrommel. In Limburg waren destijds vierentwintig afdelingen met in totaal vijfduizend leden. De oprichting van het Groene Kruis in Tienray geschiedde op zondag 19 maart 1912. In het bestuur zaten: pastoor Aegon jonkheer von Bönninghausen, P.J. Custers, Aug Geurts, Ger Wijnhoven, K.J. Hoeken. Maar liefst 75 procent van de gezinnen was lid. Het consultatiebureau van Tienray en omgeving werd in het klooster gevestigd en de zusters namen de verpleging en verzorging van de zieken op zich. Dat deden ze tot 1983, toen zuster Reinilde afscheid nam. De zusters van het eerste uur waren Odrada en Expedia. De eerste voorzitter van de afdeling Tienray was burgemeester Van Haeff uit Meerlo, die al vrij snel opgevolgd werd door meester Hermans, schoolhoofd van Meerlo. Hoofddoel was zich in te zetten voor tuberculosebestrijding. Daarnaast belastte men zich met de verzorging van zieken in het ziekenzaaltje, maar ook aan huis, het afleggen van doden en het verstrekken van verpleegmateriaal. De provincie en de gemeente stelden jaarlijks een bedrag ter beschikking en verder liet het Emma – fonds zich niet onbetuigd.
Op 26 januari 1913 bestond de afdeling uit de dorpen Meerlo, Swolgen en Tienray. Later kwam daar Blitterswijck bij. In 1915 kon via het Groene Kruis een moedercursus gevolgd worden. In totaal kostte de cursus van tien lessen ƒ 96,30. Er waren dertig deelnemers, die ieder tien cent per les bijdroegen. Het tekort bedroeg ƒ 66,30. In dat jaar stonden er al 99 leden vermeld op de ledenlijst. Dat het geven van goede voorlichting nodig was, bleek wel uit het hoge sterftepercentage onder zuigelingen in onze regio in 1916. In de gemeente Meerlo was dat 10 %, in Venray 14,5 % en in Middelaar 16 %. In dat jaar had de afdeling al 320 leden, één minder dan Venray. In het verslag van 1917 werd opgemerkt, dat het Groene Kruis een vereniging was, die men kon rangschikken “onder middelen ter voorkoming van ziekten”.
In 1918 werden bijna elfhonderd zieken thuis geholpen en bezochten 1907 mensen het consultatiebureau in het klooster. Er kwam geen difterie, tyfus of roodvonk voor in de gemeente, wel stierven nog vier mensen aan tuberculose. Aanvankelijk mochten de zusters niet op de fiets naar de patiënten. In 1920 kregen ze toestemming van bisschop Schrijnen met de woorden: Ik geef niet alleen permissie, ik wens het zelfs. In het voorjaar van 1919 vroeg het bestuur van het “Groene Kruis” in Horst om een verpleegster en eventuele overname van het “Antoniusgesticht”. Dat werd tot dan bediend door de zusters van J.M.J. uit Den Bosch. Zij oefenden geen wijkverpleging uit en wensten te vertrekken. Het hoofdbestuur van de congregatie was daar na rijp beraad op ingegaan en had in november 1919 het gesticht overgenomen. Diverse dorpen zouden volgen zoals Wanssum, Blitterswijck. Directeur Van Els van Landbouwbelang bood later de missiezusters van het Kostbaar Bloed een fiets aan, als ze in Wanssum ook de wijk kwamen doen. De missiezusters konden op veel sympathie rekenen. Tijdens de algemene vergadering van voetbalclub T.O.P. ’27 op zondag (!) 29 mei 1938 beslisten alle aanwezige leden om op 26 juni tijdens de kermis seriewedstrijden te organiseren voor het Groene Kruis.