De vier fases

De verplichte tewerkstelling verliep in vier fases
De eerste fase
Vanaf februari 1941 werden werklozen verplicht om voor de bezetter te gaan werken. De Arbeitseinsatz was een feit.
Frans Raijmakers is om die reden in Duitsland gaan werken bij een boer in Aldekerk momenteel Kerken. Hij verdiende daar zestig rijksmarken, die gelijk waren aan ƒ 72,00. Hij is in april 1945 teruggekeerd naar Nederland.
Teuntje Huberts: Het was voorjaar 1941 toen mijn vader mij vroeg of ik geen zin had om op het vliegveld in Venlo te gaan werken. Dat vond ik goed. ´s Morgens om 6.30 uur kwam de trein vanuit Nijmegen aan in Tienray. Daar stapten tien tot vijftien personen in en ging het verder naar Venlo. Vanaf het station liepen wij naar het vliegveld. Dat was toch nog een kilometer of drie lopen. Ik moest mij melden in een houten barak. Daar werd ik ingeschreven en werd mij een man aangewezen, waar ik naar moest luisteren. Het was een beruchte N.S.B.’er, die dicht bij het vliegveld aan de Leutherberg woonde. Hij had meestal zijn uniform aan en liep net alsof het hele vliegveld hem aanging. Maar de grote bons was inspecteur De Geer.
H
et werk dat ik daar moest doen, was gevarieerd. Rondom het vliegveld lagen grote stroken grond, die ze gebruikten voor het verbouwen van land- en tuinbouwproducten. Er 1agen grote stukken grond met aardappelen en maïs. Het ploegen van de grond werd gedaan met twee ossen. De boer was een man uit Deurne. Het land werd bemest met varkensmest. Die mest kwam uit het westen naar het station in Venlo. Daar moesten de wagons leeggemaakt worden. Dat was zwaar werk, want het moest allemaal met de riek gedaan worden. Er lagen ook wel eens dode biggen tussen. Als de grond klaar was, moesten wij aardappelen poten. Anderen moesten maïs zaaien en weer anderen verzorgden groenten. Als het zover was, dat de aardappelen gerooid moesten worden, kregen wij ieder een stuk grond van tien tot vijftien meter aangewezen om de aardappelen te rapen. Naast mij moest Bus Kay aardappelen rapen, maar die kon er niet veel van, want hij had kromme vingers, dat hij maar een paar aardappelen in de hand kon nemen.
Op een keer toen ik mijn stuk al geraapt had, ging ik op de mand zitten en Bus was nog niet op de helft. Opeens stond de baas achter mij en schopte de mand onder mijn kont uit en zei dat ik mijn buurman moest helpen. Dat had ik niet gedaan, omdat Bus een N. S. B.´ er was.
Ook was het tijd om maïs te plukken. Dat waren zo´n dertig man, die daar mee bezig waren. Zo was ik op een dag maïs aan het plukken, toen daar de grote baas aankwam. Hij zat meestal op een paard en ging zo zijn mensen af. Hij kwam recht op mij af en begon mij uit te maken voor saboteur, want ik had een paar maïskolven laten staan. Dat kwam ook voornamelijk omdat ik de jongste was. De maïskolven gingen allemaal in kelders van de gebouwen om te drogen en werden dan ’s winters gepeld. Voordat ik ´s avonds naar huis ging, had ik mijn drinkkannetje vol gedaan met maïs. Dan had je weer wat te eten, zoals maïspap. Het was nog altijd goed gegaan bij de controle, tot het op een keer fout liep. Ik moest alles laten zien. De controleur pakte het drinkkannetje uit mijn handen en voelde al, dat er wat in zat. Hij liet het kannetje voor mijn voeten leeg lopen.
Zo was er ook een arbeider uit Venray, die altijd een lange jas aan had. Hij heeft dan ook menig konijntje over de grens van het vliegveld gesmokkeld. Hij was namelijk stroper en wild zat er genoeg.
De winter van 1941-1942 was een strenge met veel sneeuw. Zoveel, dat wij de verlichting van de startbanen schoon moesten maken. Dat was een rot en koud werk door de grote open vlakte.
Toen ik weer eens op het kantoor moest komen, dacht ik: “Wat nou weer”. Maar het viel mee. Ze vroegen mij of ik het vliegveld schoon zou willen houden. Omdat ik nog zo jong was, zou ik dat goed kunnen. Ik kreeg een lange zak om mij heen gehangen en een lange stok met een spitse punt er aan. ’s Morgens begon ik te lopen van de Leutherberg tot aan de Herungerberg. Er lag hoofdzakelijk papier maar ook andere spullen, die overal naar toe waaiden.
Als wij ´s avonds met de trein naar huis gingen, werd er wel eens gevochten met N.S.B.’ers, want die dachten dat ze de baas waren. Maar ik was er niet bang voor. Het waren voornamelijk jongens uit Venray en Bus Kay met zijn broer uit Melderslo. Er waren Nijmegenaren, die ook met de trein meegingen. Zij zagen een week hun kinderen niet, omdat ze ´s morgens vroeg weg moesten en ´s avonds laat thuis kwamen. De zittingen in de trein waren van hout. Die werden dan door hen gesloopt om thuis op te stoken.
Op het vliegveld in Venlo werkten 15.000 tot 18.000 mensen. Velen van hen werden in Venlo en omstreken ingekwartierd. De aanleg van het vliegveld heeft tussen ƒ 62.000.000 en ƒ 80.000.000 gekost.
De tweede fase
Vanaf 21 maart 1942 werden ook werkenden ingezet. Dertigduizend metaalarbeiders werden gedwongen in Duitsland te gaan werken.
De derde fase
Vanaf 1943 eiste de bezetter honderdduizend arbeidskrachten. Ook oud-militairen moesten zich melden hetgeen tot gevolg had, dat een staking werd uitgeroepen. Slechts drie procent van de militairen meldde zich. Zo kwamen er meer onderduikers en de razzia´s begonnen.
Teuntje Huberts: Het liep ondertussen naar het einde van 1943, toen er bericht kwam, dat ik naar Duitsland moest gaan werken. Dat was het einde van het werk aan het vliegveld. In de papieren die ik had gekregen stond dat ik naar Essen moest, natuurlijk weer naar de Krupp. Bij de papieren, die ik kreeg, was ook een label waar alles op stond. Die moest ik aan mijn koffer hangen. Toen ik alles bekeken had en besloten had niet te gaan, heb ik alle papieren opgestookt. Van die tijd af begon mijn onderduiken en moest ik net als veel andere onderduikers op mijn hoede zijn.
In de suikerbietencampagne kon Teuntje bij Keiren in Lottum gaan werken en moest de tonnen suikerbieten verwerken, die aangevoerd werden door de boeren. Keiren maakte daar stroop van. Bij de fabriek had Keiren Frans ook nog hotel “De Zwaan”, waar de arbeiders konden overnachten. Zodoende werd hij vrijgesteld van werken in Duitsland.

De vierde fase
De laatste fase van de arbeidsinzet begon in 1944, nadat de geallieerden in Nederland kwamen. Elke weerbare man, die de Duitsers te pakken konden krijgen, moest mee. Er werden stelselmatig razzia´s gehouden. Sinds eind september 1944 werd de omgeving van Tienray als “Freigebiet” beschouwd, waar gehaald moest worden, wat er te halen viel, inclusief mannen. Alle mannen tussen 16 en 60 jaar moesten mee. Zij die gehuwd waren en een eigen zaak hadden, ontsprongen de dans. Maar dat klopt niet helemaal, zoals U verder kunt lezen.
De meeste mannen waren op hun hoede. De jongens Van den Munckhof, Over de Beek 12 werkten bij de Boerenoven. Bij onraad verdwenen ze in het binnenste van de oven of elders op het tasveld. Als ze op weg naar huis liepen, volgden ze de route van de kruisweg. Daarbij kropen ze telkens achter een statie weg. Als er thuis voor het raam een bloempot stond, was de kust veilig. Toch was Hay de enige, die niet opgepakt werd.
Op zondag 8 oktober 1944 vonden kerkrazzia’s plaats in Noord-Limburg. De meest noordelijke plaats was Sevenum, ten zuiden van de spoorlijn Venlo – Nijmegen. Bij deze razzia’s werden drie duizend mannen opgepakt, waarvan er 128 omkwamen.