Het rijtuig
De koster reed het rijtuig van de kapel op de vrijdagen en zon- en feestdagen om de pastoor of andere geestelijken af te halen en terug te brengen, van en naar Swolgen. Soms ook naar en van het station. Daarvoor kreeg hij nog eens ƒ 90,00 per jaar.
Als de pastoor zich niet goed voelde, liet hij zich ook door de koster afhalen om catechismusles te geven in de zusterschool. Dat werd apart betaald.
Daartegenover stond, dat hij het rijtuig van de kapel mocht gebruiken om zijn familie, de burgemeester of andere autoriteiten te rijden.
Het rijtuig werd slecht onderhouden en bijna nooit gereinigd. Bovendien moest het in de schuur van de koster staan en werd het eenvoudig buiten gezet, als men daar moest werken. Het zou handiger zijn als er een aparte rijtuigloods voor gebouwd werd. Daarom dacht pastoor Von Bönninghausen erover om een schuur voor het rijtuig te bouwen aan de noordzijde van het winkelgebouw, bij het heren toilet.
Na Henri Otten werd het rijtuig gereden door Ger Wijnhoven, Kloosterstraat 2, voor ƒ 120,00 per jaar. Bij zijn hotel kwam toen een “schop” voor de koets.