Het bedelen en de kleding

Het bedelen
De Duitse bevolking dacht aanvankelijk te maken te hebben met vrijheidsstrijders (Partizanen), vluchtelingen, N.S.B.´ers of vrijwilligers. De buitenlanders werden meestal op afstand gehouden. Vaak verschenen daarom bordjes met de tekst “Betteln verboten” voor het raam.
Toch overheersten bij de dwangarbeiders de positieve ervaringen. De mannen hebben veel goede Duitsers ontmoet. Vooral de Duitse vrouwen waren behulpzaam. Zij voelden zich ook eenzaam, omdat hun mannen gesneuveld waren, in het leger, of in de gevangenis zaten.
Teuntje Huberts: Er was een plaats in Haan waar ik een boterham in zilverpapier gepakt, met daarom een elastiekje kreeg. Onder het elastiekje zat een sigaret. Omdat wij geen gevangenen waren, konden wij naar de kerk gaan.
Zo ook op een zondagmorgen. Ik zat achter in de kerk en was zo verkouden, dat ik mijn hand onder mijn neus moest houden om de snot tegen te houden. Zonder dat ik het in de gaten had, werd mij ineens een zakdoek toegeschoven door een Duitse vrouw, die naast me zat.
Toen de heilige mis uit was en ik naar buiten liep, stond daar dezelfde vrouw. Ze vroeg of ik een keer naar haar huis wilde komen, als het donker was. Toen ze mij het adres had gegeven, ging zij naar huis en ik naar de Turnhalle. Het liep tegen Kerstmis 1944, toen ik naar dat adres ging. Ik ben daar hartelijk ontvangen en heb wat te eten gekregen en een paar sokken, waar ik heel blij mee was. Daar ben ik enkele keren geweest.

De kleding
Degenen, die permanent buiten moesten werken, kregen het heel moeilijk. Alles vervuilde en versleet enorm. Een goede wasgelegenheid ontbrak, zodat velen in stinkende kleren en in kapotte klompen of schoenen verder moesten. De kleren waren bij velen vanaf de razzia niet meer van het lijf geweest. Een enkeling zag kans zijn kleren een wasbeurt te geven. Hij moest dan in adamskostuum de hele zondag zien door te komen tot zijn kleren gedroogd waren.