De armenzorg

Voordat de algemene bijstandswet werd ingevoerd, werden de armen in ons land ook toen niet aan hun lot overgelaten. Bemiddelde mensen schonken geld, land of goederen belangeloos aan het armenbestuur om van de rente of pacht jaarlijks de behoeftigen te helpen.
Tienray heeft lang een apart kerkelijk armenbestuur gehad. Toen Arnoldus Aerts in 1765 pastoor van Swolgen werd, voegde hij voor het gemak de armentafels van Swolgen en Tienray samen.
In het kerkarchief van Swolgen is nog een hypothecaire schuldbekentenis bewaard gebleven uit 1766. Het geld, dat uitgeleend was aan Vitus Henckens, werd ten tijde van pastoor Peyrega beheerd door het armenbestuur en de renteopbrengsten werden aangewend om de armen te ondersteunen.
Op 23 mei 1767 werd een akte van overeenkomst gesloten tussen pastoor Aerts, Swolgen en Tienray over de verdeling van de nalatenschap van pastoor Petrus van Loon van Wanssum ten behoeve van de armen. Pastoor Van Loon liet geld na aan de armentafel. Het ging om een schenking van 2.772 guldens, 5 stuivers en 3 oortjes of 6 duiten Cleefs.
Het armenbestuur beschikte ook over armenwoningen bestemd voor noodlijdende gezinnen. Deze huizen moesten onderhouden worden. In Tienray was ook zo´n armenhuisje, dat blijkens gegevens uit het archief in 1776 door Gerrit Wijncken bewoond werd. Dit huisje werd namelijk in dat jaar gerestaureerd voor in totaal 401 Cleefse guldens. Men had na die verbouwing nog hout en ander materiaal over en zo kunnen we lezen, dat de armenmeester van Tienray op 11 juni 1777 “enkele slagen hout” en overblijfselen van het “armengoet” verkocht voor ruim zestig Cleefse guldens.
Uit de armenpot werd ook schoolgeld betaald voor de arme kinderen. De onderwijzer kreeg betaald in geld en rogge.
Omdat van de vergaderingen van het armenbestuur notulen werden gemaakt, die bewaard zijn gebleven, is na te gaan wie vroeger waarom zoal geholpen werd. Vaak waren dat weduwen of ongehuwde moeders, maar ook gehandicapten werden niet in de steek gelaten. Tijdens die vergaderingen werd onder andere gesproken over :
Henders met haar kind, Rutte Griet met haar dochter, twee kinderen van Alitje Janssen, waarvan er één begint te verdienen, blinde Thoon Bertrams, Oude Nelis met vrouw en kinderen, Mathijs Luijske Snut, Gijsbert van Bree met twee kinderen, Jaepke de Mulder met haer krancken soon, Jan Thomassen, Lendrijn Lonscamp, Gijsbert Janssen, Hendrik, Cobus Venten, Hendrik Gooren, Hendrik in de Hulst en Geertje in de Hulst, een verlaten vrouw. Deze laatste kan vlas spinnen, zodat er spoedig een einde aan de hulpverlening kan komen.
Iedereen in het dorp wist, wie er geholpen werd en als zo iemand overleed, vervielen de eigendommen aan het armenbestuur. Die goederen werden dan in het openbaar verkocht. Dat gebeurde bijvoorbeeld met de nalatenschap van de weduwe Anneke van Haeff. Haar bezittingen werden door armenmeester pastoor Aerts op 6 maart 1785 geveild.
Na de Franse tijd rond 1800 had de gemeente Meerlo een armentafel. De bestuursleden hiervan kwamen uit Blitterswijck, Meerlo, Swolgen en voor Tienray werd Jozef Haegens genoemd. President van het armenbestuur was Joan Coenders uit Meerlo.
Ook deze instelling ontving geld, land, rogge en andere goederen van milde gevers. Meestal gebeurde dat bij testament. Geld dat geschonken werd aan het armenbestuur werd belegd.
Van elk dorp werd nauwkeurig bijgehouden, wat de inkomsten en uitgaven waren.
Jan Kusters en zijn vrouw schonken in 1830 150 francs ten voordele van de armentafel van Tienray. Op 20 maart 1832 liet de weduwe van Joh. Peeters bij haar dood aan het armbestuur na: ½ weiland en ½ bouwland (afmetingen onbekend).
Op 28 juni 1832 schonk Peter van de Munckhof vierhonderd gulden uit een houtverkoop. Margaretha Anna baronesse van Haeften schonk duizend gulden voor de armen van Blitterswijck en Meerlo. Men wilde van dat geld de armenhuisjes in die twee dorpen restaureren. Dat werd echter te duur, waarop besloten werd tot nieuwbouw. Van de schenking van de barones bleef nog ƒ 213,00 over.
In 1830 vroeg het armenbestuur van de gemeente Meerlo offerte aan voor de kosten van de gezondheidszorg voor de behoeftigen bij de doktoren van het kanton Horst te weten: dokter Van Es uit Horst en dokter Rouseau uit Venray.
Dokter Rouseau was met vijftig Cleefse guldens de goedkoopste. Hij moest voor dat bedrag wekelijks de zieken in de gemeente bezoeken en voor medicamenten zorgen.
De dokterskosten voor het jaar 1832 en 1833 bedroegen:
Het eerste getal heeft betrekking op 1832. Het tweede op 1833.
Blitterswijck 46 50
Meerlo 32.9 28.9
Swolgen 22 20
Tienray 14.1 16.11
Totaal 115 115
Omstreeks 1850 werd een lijst aangelegd van mensen, die wekelijks één of 1 ½ brood mochten ontvangen. Daarbij was onder andere J. Jacobs uit Tienray.
Daarnaast kregen sommige armen wekelijks nog wat geld. Bij overlijden betaalde het armenbestuur een eenvoudige doodskist.
Zoals reeds eerder vermeld werden van ieder dorp apart de inkomsten en uitgaven bijgehouden. In 1833 zat in de pot van Tienray ƒ 1.548,00. Als we uitgaan van vier procent rente, kon men aan de armen in dat jaar ongeveer zestig gulden geven.
Over 1930 was het batig saldo ƒ 93,31. Aan rente over bezittingen en kapitalen kwam daar nog ƒ 77,20 bij. De armen van Tienray hadden in 1931 zodoende de beschikking over ƒ 170,51. Dat bedrag steekt schril af tegen de beschikbare bedragen van de andere drie dorpen. Blitterswijck ƒ 739,24 ½, Meerlo ƒ 1.542,95 ½ en Swolgen ƒ 505,74 ½.
In 1932 werd een Crisiscomité opgericht. Namens Tienray hadden zitting: pastoor Dinckels, burgemeester P. van den Bergh en G. Versleijen. Er werd besloten een collecte in alle kerken te houden op 14 januari. De opbrengst in de gemeente Meerlo bedroeg ƒ 521,66. In Tienray kwam ƒ 100,00 binnen. Tien procent was voor het Landelijke Crisiscomité. De rest van de opbrengst was bedoeld voor mensen in de gemeente, die steun nodig hadden. Het crisiscomité bestelde 6.900 kilo zwavelzure ammoniak. Tienray kreeg hiervan 900 kg. Verder werden er besteld luiermanden, borstrokken, lakens, onderjurken, 15 paar vetleren schoenen en 10 werkbroeken. Hiermee werden zeven gezinnen in Meerlo en Blitterswijck, drie in Swolgen en vier in Tienray geholpen. Zij, die geholpen werden, waren allen aangesloten bij de werklozenkas.
In 1940 vond nog bedeling plaats in natura. Tevens werd geld gegeven voor verpleegkosten in ziekenhuizen, verpleeghuizen, bejaardenhuizen, begrafeniskosten, subsidie voor het Groene Kruis en de Kinderbescherming. In 1957 werd van twee gezinnen in Tienray de ziekenfondspremie betaald en kreeg een inwoner in de winter tweehonderd kilo steenkool.
Uit bovenstaande mag blijken, dat de armen in de gemeente niet aan hun lot werden overgelaten. Zowel de kerk als de gemeente hebben hun uiterste best gedaan om de behoeftigen te helpen, daarbij gesteund door veel milde gevers. Voor de armen, die geholpen werden, was dat niet altijd even prettig. Zo wist iedereen in het dorp, wie van “de armen” geholpen werden. Ze kregen dat ook vaak te horen van dorpsgenoten.
Bij de Boerenoven in Tienray was Swolgenaar August Geurts directeur van de steenfabriek. Hij was ook bij het armenbestuur betrokken. Op een dag deed een ongehuwde moeder beroep op bijstand. Er werd toen door hem geopperd: “Moeten wij voor het plezier van anderen ook al gaan betalen?!”
In 1963 gingen alle bezittingen van de armenkas, in totaal maar liefst ƒ 49.758,00 naar de gemeente in verband met de invoering van de Algemene Bijstandswet.
Het tijdperk van de bedeling en de armentafel werd hiermee afgesloten.
Ondanks de diverse sociale voorzieningen, zijn er nu ook nog mensen, die tussen de wal en het schip vallen. Daarom is het goed, dat er nog kerkelijke en particuliere instellingen zijn, die deze mensen zonodig opvangen of ondersteunen.