De kapel van 1877

Toen Maessen in 1874 pastoor van Swolgen en Tienray werd, vond hij slechts 18 ½ cent in de offerblok van de kapel. Ondanks dat, wilde hij de aandacht vestigen op de verering voor O.L. Vrouw van Lourdes in de kapel van het verlopen pelgrimsoord. Op zijn verzoek verleende paus Pius IX op 22 april 1875 verschillende volle en gedeeltelijke aflaten aan de kapel van Tienray.
Op 4 maart 1877 verleende de paus bij breve (pauselijke brief) alle aflaten, die ook aan Lourdes verbonden waren. De kapel kreeg als eretitel “Klein Lourdes”.
Daarop begon de pastoor een reclametocht in de eigen parochie Swolgen en in de buurtdorpen. Het resultaat loog er niet om.
Er kwamen zoveel pelgrims, dat men niet bij de offerstokken, de kandelaars of de kaarsenbak kon komen.
“Men kon nergens meer bij”, schreef de pastoor.
Een enkele keer ontstond er ook een schrikbarend tumult voor de communiebank als de pastoor de devotionalia aan het wijden was. Met de grootste moeite kon hij de orde herstellen. Hij schreef daarom in zijn notanda: “Dat strekte niet tot godsvrucht en zou de pelgrims afschrikken om armen en benen, ribben en leven te wagen aan de grot”.
Hij schreef ook dat hij hoopte dat het op 8 december, 2 februari en 25 maart slecht weer zou zijn. Dan zou die overstelpende drukte achterwege blijven. Maar ook bij slecht weer stroomde de kapel vol.
“Al is het hondeweer de “so sehr von de Tienrayer Pilgern beliebte Feste” kenmerken zich door buitengewone drukte”, lezen we verder.
De kapel uit 1749 werd te klein en pastoor Maessen besloot tot gedeeltelijke afbraak. Om de erediensten door te kunnen laten gaan bleven de sacristie, het koor en een gedeelte van de kapel overeind. De nieuwe kapel werd er omheen gebouwd. De afmetingen van de nieuwe kapel werden 18 ½ x 33 ½ meter en het bedehuis was eigenlijk veel te groot voor Tienray.
Ger Slits, geboren te Horst en professor te Rolduc was de bisschoppelijke bouwkundige en J. Kayser uit Venlo de architect. Bij de inschrijving kwamen vier offertes binnen:
Leonard Stoffels uit Tegelen ƒ 2.043,00.
Jozef Schreven uit Broekhuizen ƒ 2.098,00.
Henri Boom uit Broekhuizenvorst ƒ 2.500,00.
A.W. Roelofs uit Mook ƒ 2.645,00
Uiteindelijk werd het werk gegund aan Jozef Schreven, die diverse onderaannemers inschakelde zoals loodgieters, timmerlui en dakdekkers. Om aan geld te komen gaf Pastoor Maessen aandelen uit tegen een lage rente en legde een register aan van de aandeelhouders. Alle deelnemers kregen een aandeel voor elke vijf gulden, die ze betaald hadden. Waar kwamen deze gulle gevers zoal vandaan?
Antwerpen (19), Arcen (10), Blitterswijck (5), waaronder freule De Lom de Bergh, die later in 1886 bij testament drieduizend gulden schonk.
Verder Boxmeer (8), Broekhuizenvorst (34), Delft (22), Grubbenvorst (9), Horst (117), Land van Cuyck (17), Lottum (41), Meerlo (23), Oirlo (9), Roermond (27), Sevenum (72), Swolgen en Tienray (64), Velden (16), Venray (19), Wanssum (6) en Weel (4). De meeste mensen schonken echter hun bijdrage.

Het oorspronkelijke plan

Op 1 mei 1877 werd de eerste steen gelegd namens bisschop J. A. Paradis door deken J. Geene van Horst. Tijdens de steenlegging speelde de harmonie uit Horst.
In de grondsteen kwam de volgende tekst: Regnatibus Pio IX et Guillielmus III Reginomine Illustratissimi Epescopie Ruraemendensis J.A. Paradis, hujus Sacelli Matri Deus sub invocatione Virginis Immaculatae Lourdensis et Consolatricis Afflictorum diacatie, primum lapidam posuit Jacobus Geene, Decamus Horstensis praesentatibus Parocho J.B.H. Maessen et alius testibus.
De vertaling luidt: Onder de regering van Pius IX en Koning Willem III heeft Jacobus Geene, deken van Horst, in naam van zijne doorluchtige Hoogwaardigheid J.A. Paradis, Bisschop van Roermond, de eerste steen dezer kapel gelegd onder de titel der Onbevlekte Maagd van Lourdes en Troosteres der Bedrukten in tegenwoordigheid van pastoor Maessen en anderen als getuigen.
De feestrede werd gehouden door kapelaan A. van Soest uit Maastricht. Op de Gun waren veldovens van Beurskens, Mooren en Nabben, waar de stenen gebakken werden. Volgens een notitie van pastoor Maessen brachten de boeren uit de buurt de stenen “zingend, biddend en gratis naar Tienray”.
De pastoor was blijkbaar niet vlot van betalen, want de aannemer moest het werkvolk op het laatst uit eigen zak betalen. Tijdens de bouw was het werkvolk ondergebracht bij de koster. Die berekende daarvoor in totaal ƒ 172,00.
Toen de ruwbouw van de kapel klaar was, werd in 1878 de benodigde grond van de gemeente aangekocht en pas in 1883 betaald. Aan rente moest tot de betaling van de koopsom voor elk jaar ƒ 18,62 betaald worden. De grond en bomen waren van toen af aan eigendom van de kapel. De ruwbouw van de kapel kostte slechts ƒ 2.098,00, maar de afwerking en inrichting des te meer.