Terug naar huis

Tussen eind februari en midden april 1945 werden grote gebieden in Duitsland door de geallieerden veroverd. Dat betekende echter niet, dat de dwangarbeiders in dat gebied naar huis mochten of konden. De geallieerden wilden de hoofdwegen gebruiken voor militaire activiteiten om Duitsland definitief op de knieën te dwingen. Pas na de onvoorwaardelijke capitulatie kwam de repatriëring eindelijk op gang. Sommigen konden dat moment niet afwachten en probeerden op eigen houtje naar huis terug te keren. De rivieren vormden daarbij een enorme barrière. De terugtocht verliep chaotisch. Sommigen gingen te voet, op de fiets, met de kar of iets dergelijks. Wie geluk had werd door de Amerikanen naar een kamp in Nederland gebracht. Frans Raijmakers, Spoorstraat 5, kreeg een lift van de Amerikanen en kwam via Erkelenz in Echt bij Roermond terecht. Vandaar ondernam hij een voettocht naar huis.
De ambtenarij in Nederland vierde hoogtij en de Nederlanders kwamen pas na de Belgen en Fransen aan de beurt om te vertrekken. De Limburgers uit onze streek belandden in kampen om op vervoer te wachten. Men begon met het verzamelen van de persoonsgegevens. Ontvangstcentra waren er in Venlo, Roermond, Maastricht, Vaals, Valkenburg enz. De ambtenaren toonden geen greintje medeleven met de mannen. Velen voelden zich in hun afgedragen kleren als oud vuil behandeld. Iedereen moest al zijn geld afgeven en zelfs een sigaret moest ingeleverd worden. Wie het in deze situatie niet uithield, nam de benen.

Sir Hermkens op 4 mei 1945: We waren ´s morgens al vroeg ter been, want we hadden niet veel geslapen. We moesten om vier uur ons melden. We hebben nog een tijdje gewacht en eindelijk daar kwamen de wagens aan. En toen erop. Tjokvol werden ze gestopt, maar dat gaf niets. We gingen naar huis. We reden richting Düsseldorff. Waar we naar toe gingen wist niemand. Het ging de Rijn over naar Neuss, waar ik lang had gewerkt. Verder via Viersen, Dülken richting Kevelaer en toen over de grens. En daar waren we dan in de stad Venlo. Bij het gebouw Nazareth moesten we eraf. We waren allemaal stijf en nat, want het had de hele dag geregend. Maar dat gaf niets. We waren in Holland en niet ver meer van huis. We kregen eerst een kom pap en een goeie ook. We moesten ons melden en allemaal bij de dokter komen. Alle marken inleveren en de papieren klaar laten maken. En dat was een heel werk, want we waren met 429 man. Toen we dan eindelijk klaar waren, moesten we nog wachten op een auto, die ons naar huis bracht, want lopen mochten we niet. Anders waren we alvast aangelopen. Eindelijk was er een auto van Simons uit Grubbenvorst, waar er ook een paar jongens van bij ons waren. En zo ging het dan naar huis over Lottum, Broekhuizenvorst, Blitterswijck, Wanssum, waar er ook van bij ons waren. En toen ging het op Tienray aan, waar we om 9 uur op de markt arriveerden. Zo had ik na 25 weken in Duitsland gedwaald te hebben ons thuis en mijn dierbare vrouw en kinderen weer gevonden. God zij dank.
Teuntje Huberts: Nu de oorlog voorbij was, wilden wij naar huis. Wij zijn toen met een man of vijf gaan lopen. Het was de bedoeling om zo snel mogelijk bij de Rijn te komen, want daar moesten we over als we naar huis wilden. Bij de Rijn aangekomen, hadden we het geluk, dat een Duitser ons met zijn roeiboot overzette. Toen wij aan de overkant waren, waarschuwde hij ons nog voor de draadmijnen die langs de kant van de Rijn lagen. Wij konden geven, wat we wilden voor het over roeien. Ik had nog 50 mark. Die had ik overgehouden van wat ik in het begin verdiend had. Die 50 mark heb ik hem gegeven. Wij waren zo blij dat we de Rijn over waren. Wat betreft de mijnen gebeurde er niets, maar ze lagen er wel. We liepen verder van het ene dorp naar het andere, totdat wij de naam Viersen zagen. Daar aangekomen hebben we ons bij het Rode Kruis gemeld, omdat verder lopen niet meer ging. Bij het Rode Kruis hebben ze ons geholpen. We kregen wat eten en konden wat uitrusten. Maar wij hadden geen rust nodig, we wilden naar huis en verder niets. Toen kwam er een grote legerwagen, waar wij op moesten. Wij waren al blij, omdat wij dachten, dat we naar huis gingen, maar dat kwam anders uit. Ze brachten ons naar Keulen. Daar werden alle loslopende Nederlanders naar toegebracht, om van daaruit naar Nederland te worden gebracht. In Keulen hebben wij nog een voetbalwedstrijd gezien tussen Engelsen en buitenlanders, dacht ik. Ik weet wel dat ze er onder de wedstrijd N.S.B.’ers uitgepikt hebben. Ze werden meegenomen naar het gebouw, waar wij waren ondergebracht en moesten de wc schoonmaken terwijl wij er naar stonden te kijken. Ze werden links en rechts geschopt en gespuugd.
Hij vervolgt: Eindelijk moesten we weer op een legerwagen en dachten: “Nu gaat het gebeuren”. Maar niets was minder waar. We gingen wel naar Nederland, maar nog niet naar huis. Ze brachten ons naar Maastricht. Daar stonden veel mensen om ons de hand te schudden en vragen te stellen. Wij dachten dat we, nu we in Nederland waren, vlug naar huis zouden mogen, maar men bracht ons naar een verzamelgebouw. Daar zijn wij enkele dagen geweest. We wisten niet, wat er met ons ging gebeuren, totdat we het moe waren. Toen zijn we er tussenuit gegaan. We wilden naar huis en verder niets. Wij zijn gaan liften. We kregen gemakkelijk een lift, want iedereen kon zien dat we uit één of ander kamp kwamen. We kwamen in Sittard en hebben zomaar willekeurig bij iemand aangeklopt en gevraagd voor wat eten en drinken, want het was toen al tamelijk warm. Heel wat beter, als toen ze ons meenamen op 17 november 1944.
Toen wij goed en wel binnen waren, wisten wij niet wat wij hoorden, toen bleek, dat wij bij mensen waren die vroeger in Tienray hadden gewoond. Het was Hendrix Theike, een oom van Lei Verlinden. Wij hebben daar lekker gegeten en konden ook nog blijven slapen. Toen wij ’s morgens opstonden stond de koffie al klaar. Het was toen 1 mei 1945. Na afscheid genomen te hebben, ging het weer verder om thuis te komen. Wij liepen naar de grote weg om te liften. Na enkele minuten hadden wij geluk. Wij konden met een grote oplegger mee richting Venlo. Daar aangekomen moesten wij ons melden bij het klooster Nazareth aan de Straelseweg. Daar werden wij ingeschreven en bestoven met een wit poeder. Dit was voor de luizen. Wij waren zogenaamd in het klooster Nazareth gerepatrieerd, zoals ze dat toen noemden. Van daaruit zijn wij richting brug gelopen om over de Maas te komen. Daar lag een noodbrug, ik dacht een pontonbrug. Daar zijn wij over gelopen naar de overkant van de Maas. Toen wij net over de brug waren, stopte er een auto. Het was dokter Strijbos uit Horst. Wij stapten in en gingen mee tot de Venloseweg, waar dokter Strijbos woonde. Van daaruit zijn wij weer gaan lopen, richting Tienray. De eerste die mij daar aansprak was Truus Cox uit Tienray. Zij vroeg mij of ik het al wist van onze Piet, die in Eindhoven in het ziekenhuis lag en er een been af zou hebben.
Nou ik dacht, dat begint goed en ben toen verder gelopen. Opeens stopte er iemand met de fiets. Dat was Speycken Jan uit Meerlo met zijn bakfiets. Hij had voor op de drager een grote korf en daar ben ik in gekropen. Zo ben ik thuis gekomen. De dag daarna ben ik naar het ziekenhuis in Eindhoven geweest, waar onze Piet lag. Hij had beide benen nog, maar zat wel vol granaatscherven in heel zijn lichaam.