Tot de Franse Tijd

Tienray ligt tussen de Peel en de Maas. Archeologische vondsten hebben uitgewezen, dat in onze streek al omstreeks 5000 voor Christus mensen geleefd hebben. Dat was in de Midden-Steentijd of het Mesolithicum. De oudste bewoners van deze streek leefden uitsluitend van jacht en visserij. Dit jagersvolk kende geen vaste nederzettingen. Waarschijnlijk hebben deze bewoners in de winter beschutting gezocht in de vele grotten en holen van de Ardennen.
Als iemand van de stam overleed, werd het lichaam verbrand en de as in een pot of urn ter plaatse begraven. In onze omgeving zijn diverse grafvelden gevonden.
Bij de bouw van het station rond 1880 vond men een grafveld met een aantal Gallo-Germaanse urnen. Dat duidt op bewoning van omstreeks 500 voor Christus. Ook in de ons omringende dorpen zoals Meerlo, Oirlo en Melderslo zijn vondsten bekend uit die periode.
In 1914 moest een terrein aan de Swolgenseweg geëgaliseerd worden voor de bouw van de voormalige steenfabriek “Van Daal en Co”. Het terrein is nu bekend onder de naam Leemberg. Hier werden in een heuvel Germaanse scherven gevonden van een grote urn en een beschadigde kleine urn. Bij het oude voetbalterrein in de buurt van het station werd in 1925 een pijlpunt uit de Steentijd gevonden.

Bij de gedeeltelijke normalisatie van de beek in de dertiger jaren kwam bij de vernieuwing van de houten brug over de Groote Molenbeek (het mussenveer) een stuk gewei van een eland uit de IJstijd te voorschijn. Deze vondst is via kapitein Keus in het Goltziusmuseum te Venlo terechtgekomen.
In 1975 werd aan de Meerlosebaan op de grens met Melderslo, een bijl gevonden van zogenaamd Lousberg – vuursteen, die gedateerd moet worden op 3000-2400 voor Christus.
Ook zijn door plaatselijke amateur-archeologen pijlpunten gevonden langs de Meerlose Baan en Over de Beek.
Later maakten de Romeinen gebruik van de min of meer gebaande wegen in de regio. Zo ontstond de heirbaan tussen Tongeren en Nijmegen. Het is niet uitgesloten, dat ook de Romeinen in Tienray zijn geweest.
Amateur-archeoloog Jan Raymakers, heeft veel Romeins aardewerk gevonden in onze omgeving, maar jammer genoeg heeft hij zijn vondsten niet nauwkeurig gearchiveerd.
Ook in latere jaren trokken de legers over de heirbaan langs Tienray met alle gevolgen van dien voor het dorp in het algemeen en de kapel in het bijzonder, zoals U elders kunt lezen.
Tienray hoorde in de twaalfde eeuw bij de heerlijkheid Meerlo, dat bestuurd werd door het geslacht Myrlaer. In het begin van de vijftiende eeuw huwde Guda van Myrlaer met Carl Spede. Deze was in 1436 “Heer van Mirlaer”. Guda of Goetken noemde zich “Vrouwe van Tienrade”.
Andere families, die over Meerlo en Tienray de scepter gezwaaid hebben zijn:
De geslachten Van Aldenbruggen, Van Hatzfeldt en Van Winckelhausen.
Van de adellijke geslachten, die ook Tienray in bezit hadden, voelde de familie van Hatzfeldt-Wildenburg-Winckelhausen zich het meest bij de kapel betrokken. Edmond Floris Cornelis van Hatzfeldt was gehuwd met Anna gravin van Winckelhausen. Zij schonken in 1753 een vergulde zilveren kelk en ciborie, versierd met hun wapen en jaartal, aan de kapel van Onze Lieve Vrouw van Tienray. Deze voorwerpen zijn nog steeds in het bezit van de Tienrayse kerk. Achter deze nobele geste, zat ook een politieke gedachte. Floris Cornelis van Hatzfeldt wilde namelijk meer zeggenschap over de kapel.
Zijn opvolger noemde zich ook heer van Meerlo en Tienray, evenals diens zoon Karel Eugenius. Deze was de laatste gebieder van Meerlo en Tienray en stierf in Keulen.
De erfgenaam van zijn goederen was Edmond graaf van Hatzfeldt tot Weis of Kitzweiler. Deze verkocht in 1834 de goederen en renten, die tot de heerlijkheid Meerlo en Tienray behoorden aan barones De Cocq van Haeften, geboren Arnoldina Margaretha Mackay. Zij was de weduwe van Barthold de Cocq van Haeften (overleden in 1808) en woonde op het kasteel in Blitterswijck.
De graaf, na 1339 de hertog, van Gelre of Gelder heeft in onze streken tijdens een deel van de Middeleeuwen een zeer grote invloed gehad.
Zijn gebied was verdeeld in vier kwartieren te weten: Roermond, Nijmegen, Arnhem en Zutphen. Onze streek behoorde bij het land van Kessel, dat een deel was van Overkwartier met Roermond als centrum.
Na het Verdrag van Venlo in 1543 viel het gebied aan de Habsburgers toe. Dat bleef zo tot 1580.
Van 1580 tot 1713 kwam het Overkwartier van Gelre onder de heerschappij van de koningen van Spanje en werd het vanuit Brussel bestuurd.
In 1590 kreeg het Overkwartier een eigen bestuur en een rekenkamer. Die waren gevestigd in Roermond.
De zestiende, zeventiende en achttiende eeuw waren beroerde tijden voor Noord-Limburg. Dus ook voor Tienray en de kapel.
Op 21 januari 1620 schrijven de Staten van het Overkwartier aan de aartshertogen van Gelre dat de inwoners totaal verarmd zijn. Zij herinneren de Aartshertogen aan
“de armoet, miserie, ende hongersnoot daerin het meerendeel der onderdaenen in voors jairen van misgewas geweest zijn ende om den honger te stoppen broot van spurrie mit wortelen ende raepen gemenght en gebacken, hebben moeten eten ende ghenieten”.
In 1629 en 1635 vonden belegeringen van Den Bosch plaats. De troepen van de Prins van Oranje trokken plunderend door de streek.
Op 1 juni 1632 werd Venlo belegerd en de stad capituleerde twee dagen later. Ook gaf de rekenkamer toen op verzoek van de Staten van het Overkwartier van Gelder een verklaring uit, dat tengevolge van de doortocht van de Prins van Oranje met zijn leger voor de belegering van Venlo, Straelen en Roermond: “De landen aan beide Maasoevers gelegerd geheel bedorven zijn” en “in desen aanstande winter broetnoet zullen moeten lijden”.
In 1634 en 1637 vonden belegeringen plaats van Roermond en trokken de Staatse troepen langs de kapel, die het weer moest ontgelden. Tot overmaat van ramp brak in 1635 de pest uit, waaraan volgens Aerts (pastoor van 1765 tot 1804) een groot gedeelte van de bevolking bezweek.
Op 8 oktober 1646 begon een nieuwe veldtocht en trokken de legers weer langs de Maas (onder andere langs Venlo). De kapel was weer het doelwit van vandalen.
Na de Spaanse Successie oorlog werd het Overkwartier verdeeld en kwam Tienray van 1713 tot 1794 bij Pruisen. We werden bestuurd vanuit Berlijn (Potsdam).
Zulke toestanden heersten in de hele regio gedurende de 16e, 17e en een groot gedeelte van de 18e eeuw. Het zijn de eeuwen van:
de Tachtigjarige oorlog (1568-1648). Na de Vrede van Munster in 1648 zetten Frankrijk en Spanje de oorlogssituatie voort.
de Spaanse Successieoorlog (1702-1714):
de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748)
de Zevenjarige oorlog tussen Frankrijk en Pruisen (1756-1763)