Op 6 mei 1885 werd besloten, dat in de kapel een binnengrot gebouw zou worden. Ze zou betaald worden uit de opbrengst van het offergeld. De goede gevers werden ingeschreven in een boek en kregen de volgende geestelijke voordelen:
Een stille heilige mis gedurende tien jaren voor degenen, die één gulden schonken.
Een stille jaarlijkse heilige mis in de kapel of grot voor de zieken en overledenen, in wier naam één gulden geofferd werd.
Wie vijf gulden gaven, werden opgetekend als weldoeners van de kapel. Er werden na de jaarlijkse mis voor hen drie weesgegroetjes gebeden.
Wie tien gulden of meer schonken, werden opgetekend als stichter van de grot. Voor hen werd een aparte heilige mis opgedragen.
Aanvankelijk was het de bedoeling, dat de aannemer, die de kapel verbouwde, ook de grot zou bouwen, maar pastoor Maessen was over het geleverde werk niet erg te spreken. Daarom liet hij de grot in 1888 bouwen door E. Bernaux uit Namen in België.
Het was de eerste Mariagrot in ons land, die in een kerk werd gerealiseerd. De Belgische firma bracht 1200 francs in rekening, vermeerderd met 200 francs hotelkosten.
Het moet een indrukwekkend gezicht zijn geweest, die grot zo rijk met goud behangen. Zware snoeren vol gouden kruisjes, broches, kettingen enz. waren aan het hek voor de grot bevestigd. Niet alleen heel hoog, maar ook tamelijk laag. “Zo laag zelfs, dat iemand die flink voorover reikte met stok of paraplu zonder enige moeite een hoop goud kon bemachtigen”.
Pastoor Von Bönninghausen vond dat niet juist en liet door timmerman Kersten uit Swolgen een grote muurkast in de stijl van de kapel maken, bekleed met pluche en voorzien van sterke glazen deuren. Daarin liet hij al die kostbare gouden ex-voto’s -door de zusters mooi geordend- bevestigen.
“Dan kon niet zo maar de eerste de beste slungel in een ommezien zo gemakkelijk de zakken vol goud stoppen en er vandoor gaan”.
Voor de rest, vooral zilveren voorwerpen, werden een paar smalle kleinere kasten gemaakt.
De oudste en kostbaarste sieraden werden wel eens te gelde gemaakt.
Het ijzeren hek voor de grot, was ook vol behangen met allerlei ex – voto’s in schilderijvorm. Men zag nauwelijks ijzerwerk en het onderste deel van de grot en het altaartje waren er volledig door bedekt. Daarom liet de pastoor alles weghalen en zoals in de basiliek te Lourdes, de vele ex – voto’s, schildjes en schilderijtjes door de hele kapel verspreid ophangen.
Allerlei beeldjes, vaasjes, potjes, boeketjes, prentjes en snuisterijen had hij allang van het altaar verwijderd. “Het leek wel een kinderspeelgoedtafel”.
Een paar prachtige vaantjes werden niet alleen aan het staketsel gebonden. Zulke vaantjes werden ook gebruikt om de processies af te halen. De grot werd met prachtig nieuw fris groen behangen.
Tussen de ijzeren spijlen van het hekwerk was siersmeedwerk, een ring met boven en onder spitse punten, bevestigd. Kinderen hadden er jammer genoeg plezier in, om die punten één voor één zover mogelijk om te buigen. Aan het hek hingen twee houten offerbussen.
In de ene offerbus moesten briefjes gestopt worden met gebeden tot de H. Maagd, zoals pastoor Maessen dat ingesteld had. In de andere werd het offergeld verwacht.
De pelgrims stopten echter maar raak en letten niet op waar het allemaal terecht kwam, ondanks de duidelijke opschriften.
Men keek nergens naar en zorgde ervoor, dat de offerbussen telkens verstopt raakten. Vooral de pensionaires van de zusters uit Grubbenvorst maakten er een troep van. Een en ander was pastoor Von Bönninghausen een doorn in het oog en samen met timmerman Kersten werd een bijzondere offerstok ontworpen. Een diepe kast met een voetstuk, die aan de binnenkant van het hekwerk geplaatst werd. Tussen de spijlen van het hek stak een brede “ontvanger”. Binnen in die kast werd een stelsel van plankjes geconstrueerd, zodat men er geen geld uit kon halen met behulp van een lijmstokje, zoals dat al eens in het verleden gebeurd was. In die grote offerstok kon men het geld en de briefjes naar hartelust kwijt. Toch is het in zijn ambtsperiode nog éénmaal gebeurd, dat een hele “klucht” pensionaires, die meenden Onze Lieve Vrouw veel plezier te doen, met een vracht papiertjes, de bus verstopt kregen.
Toen de pastoor te hulp wilde snellen, zag hij moeder overste uit Grubbenvorst met de paraplu bezig om er schot in te krijgen.
“0 die Mères, 0 die pensionaires ! “, verzuchtte hij in zijn aantekenboekje.
“Groschen of iets dergelijks vond ik er naderhand zo goed als geen in”.