De financiën

In de eerste tien jaren van het bestaan van het klooster waren de inkomsten schraal. Wel drukte er een schuld op het klooster. Het was als eerste filiaal gebouwd door het moederhuis “Heilig Bloed”. De inkomsten beperkten zich tot een geringe rijksbijdrage sinds 1920 voor de salarissen van de onderwijzeressen van het lager onderwijs, datgene wat de wijkzuster inbracht, een kleine vergoeding voor de kerkenwas en naaiwerk plus enkele aalmoezen. Later werd pension begonnen in het nog gedeeltelijk lege huis. Enkele dames bewoonden de eerste verdieping, die oorspronkelijk bestond uit twee zalen bedoeld als slaapzaal voor de zusters. Door dunne tussenmuren waren deze in kamers verdeeld. De zusters behielpen zich op de zolder met cellen door gordijnen omgeven. Later werd deze slaapzaal van hogerhand afgekeurd.
De kapel was aan de straatkant op de eerste verdieping. Er waren vriendelijke bonte vensters in. De armelijke inventaris werd gaandeweg verbeterd. In de winter kon het er kil en koud zijn in het nog weinig bewoonde klooster. Alleen in de naaikamer werd gestookt en op zondag een beetje in de refter.
De noodklok luidt:
Toen de zusters zelf hulp nodig hadden, omdat er in 1919 niet genoeg eten was, noemde pastoor Op de Coul van Swolgen hen “Die sluwe geistliche commedianten.” Hij wilde namelijk de kerk van Swolgen verbouwen tot een basiliek en daarom kon hij geen geld missen voor de zusters.
Logés
Voor 1914 kwamen veel processies uit Nederland en uit Duitsland. Op Mariadagen was het een levendige drukte, vooral op 15 augustus. De bewoners voeren er wel bij en ook het klooster deelde in de gulheid van de Duitse bedevaartgangers. Op hele drukke dagen assisteerden de paters Franciscanen uit Venray. De zusters maakten het middagmaal klaar voor hen, soms waren het er wel acht tot tien. Er waren twee logeerkamers gerealiseerd voor de verzorging van rijke kostdames.
In september 1919 nam de zeereerwaarde heer Van Haeff, rustend pastoor en broer van de burgemeester van Meerlo met zijn beide zussen zijn intrek in het zogenaamde rectoraat. Pastoor Van Haeff had suikerziekte en daarom was een been geamputeerd. Dagelijks las hij de heilige mis in de kapel, waarbij de zusters op de altaartree de communie in ontvangst namen.
In september 1930 nam de zeereerwaarde heer Billekens uit Bergen als rustend pastoor zijn intrek. Hij was een neef van Anselm van de Voort. Hij stond erop om alle feesten en feestjes met een hoogmis op te luisteren. Nu was er toch weer elke dag een heilige mis in het huis.
Op 28 maart 1931overleed zuster Alberta de overste van het huis en tevens hoofd van de school aan longontsteking. Aan haar sterfbed stonden haar eigen zussen, generaal overste zuster Paula en zuster Notburga. Dat was een zware slag. Bij de lijkbaar stond onder andere een jonge onderwijzeres uit Meerlo, Tilleke Hermans. Zij wilde het klooster in gaan, maar ze wist nog niet in welk. Knielend bij de overledene beloofde ze haar plaats in te nemen. Tilleke hield woord en werd zuster Alberta de tweede.
Op 31 december 1931 werd moeder Ebba gekozen tot Algemeen Overste. Moeder Paula, die dit ambt maar liefst 24 jaar had uitgeoefend werd nu moeder overste in Eindhoven. Daar waren onze zusters werkzaam in de wijkverpleging van het Wit Gele Kruis.