Reactie van de pastoor

In de notanda van pastoor Aegon jonkheer von Bönninghausen kunnen we lezen:
1) Men bemoeit zich hier weer met andermans zaken, dat men zich liever met de zijne bemoeit.
2) Als daar voordeel aan verbonden zou zijn, dan mogen de zusters dat gerust hebben. Ze moeten genoeg voor niets of niet veel doen.
3) In Lourdes valt er niemand over. Waarom moeten er in Klein Lourdes aanmerkingen over gemaakt worden?
4) Moeten ze nu nog met klachten aankomen, nu voortdurend het getal pelgrims groter en groter wordt ?
5) Het hotelwezen in Tienray is nog vreselijk primitief ingericht en ik als pastoor juich het toe, dat er een nette, propere, deftige, en stille gelegenheid tot pension voor de pelgrims bestaat. Men heeft op vele plaatsen zelfs geen fatsoenlijke plee.
6) Dat ze zich in acht nemen met hun geklaag, anders wordt er wellicht bij de kapel een groot pelgrimshuis gebouwd.
7) De zusters volgen de voorschriften en instructies van haar orde van gastvrijheid op. Waarom zou zoiets overal in Europa en Afrika kunnen en mogen, doch niet in Tienray?
8) De gedragslijn van de zusters heeft de volle goedkeuring van de pastoor.
9) Er wordt veel bij gelogen onder andere dat de zusters gedrukte briefjes hebben, waarop het tarief vermeld staat. Men durft ook al aanmerkingen te maken over de grote, mooie bouw van het klooster, vooral nu het vergroot is door de tussenbouw te verhogen met een etage. Men ontziet zich niet te zeggen dat men de zusters niets behoeft te geven, omdat ze toch genoeg hebben. Vooraf dit: de verhoging van de tussenbouw is het meest voor het logies van de paters, die aan de kapel komen assisteren. Al de rest is voor het heil van de kinderen, de drie schoollokalen, bewaar – en naaischool, terwijl nog een deel van het klooster geschonken wordt voor de vereniging het Groene Kruis en Ziekenverpleging.
Verder:
1) Men bemoeit zich met een zaak die niemand aangaat.
2) De zusters hebben alles zelf bekostigd. Tienray zou dankbaar moeten zijn, dat het Moederhuis alles betaald heeft en het klooster een sieraad voor de plaats, waar nog zo weinig sierlijks was, geworden is.
3) Wat gebouwd is, is tot voordeel van de gemeentekas. Er had op de duur toch een school moeten komen.
4) Moet alles dan ook voor een klooster met kapel even “platboers” en laag en onaanzienlijk gebouwd worden, zoals bijna de hele rest woningen?
5) Bij dergelijke inrichtingen moet steeds gebouwd worden met het oog op de toekomst, voor de toenemende eisen van later en vermeerdering van personeel.
6) Wie nagaat welke inkomsten de zusters hier hebben, komt stellig tot de overtuiging dat ze eer gebrek dan weelde hebben.