De razzia’s in Tienray
Met het oppakken van de mannen in Nederland was het parachutistenleger belast. Dat bestond uit een samenraapsel van verschillende Duitse legereenheden.
Allereerst waren dat 20.000 man van de fanatieke parachutistendivisie en verder nog 10.000 man grondpersoneel. Er kwamen bij deze groep nog militairen van de pantser- en infanteriedivisies, Grüne Polizei, Nederlandse Landstorm als onderdeel van de S.S. en oudere reservisten. De laatste groep werd de Bismarckjugend genoemd. Deze mensen hadden een afkeer van de oorlog en waren minder fanatiek, zoals U elders kunt lezen.
Bij de razzia’s op 16 oktober en 17 november gingen de Duitsers de huizen en bedrijven langs, die langs de Spoorstraat en Swolgenseweg lagen.
Bij de eerste razzia op maandag16 oktober 1944 werden enkele mannen opgepakt. Niet alle Duitse militairen deden fanatiek mee aan de mensenjacht. Veel Nederlanders kregen ongevraagd te horen: “Sie sind sechzig” en hoefden niet mee. De Duitse commandant vond de “buit” wat mager en zei: “Das sind nicht alle Männer”.
De opgepakte mannen moesten naar het station in Tienray lopen, ook de mannen uit Broekhuizen, Broekhuizenvorst, Swolgen en andere dorpen. Op het terrein voor het station moesten ze uren wachten in de stromende regen. Burgers uit de omgeving brachten voedsel, kleding en rozenkransen. Omdat er geen trein kwam, moesten de mannen naar Broekhuizen lopen. De bedoeling was om met de tram via Arcen naar Venlo te reizen. Bij het veerhuis maakten drie of vier jachtbommenwerpers elk drie duikvluchten op de veerboot. De mannen werden echter niet beschoten, wel wisten meer dan tien mannen te vluchten.
Toen de vliegtuigen verdwenen waren, werden de gevangenen weer opgejaagd en gedwongen verder te lopen richting Lottum. Op de markt werd een korte pauze ingelast. Het aantal mannen bedroeg toen 86 maar groeide aan tot 166. In de stromende regen ging het verder via Grubbenvorst, waar in een school de Grünen twee eveneens opgepakte joden op weerzinwekkende wijze aftuigden. (zie ook bij volwassen joden). Daarna ging het via Blerick naar Venlo. Op het station in Venlo kwamen leden van het Rode Kruis met roggebrood, bouillon en ander voedsel. Rond 20.00 uur kwam de goederentrein. In elke wagon werden 25 tot 30 mannen geduwd en er werd stro uitgedeeld. In elke wagon kwam bewaking en de reis ging naar Friedrichsfeld.
Mart van Lin: Wij woonden destijds in de “Vier huus” aan de Nieuwe Baan. Bij ons waren twee Duitse soldaten ondergebracht. Naast ons woonde Mart Bexkens, waar ook enkele Duitsers ingekwartierd waren. In het bos bevonden zich de onderduikers, die bij de eerste razzia de dans ontsprongen waren. Als er een razzia dreigde, vluchtten die mannen verder het bos in. Mijn moeder maakte boterhammen voor hen klaar en mijn zusjes Truus en An brachten die in een mandje naar een afgesproken plaats. Ik mocht wel eens mee. In het bos waren onder andere gevlucht: Jacques en Hay Gielens en Mathis Janssen. Als een witte lap bij de familie Van de Voort uit het raam, hing, was alles veilig.
Bij de razzia op 17 november 1944 werden méér mannen opgepakt. Diverse mensen dachten een veilig heenkomen gevonden te hebben in de steenfabriek, tussen de stapels stenen en zelfs in de donkere ringoven. Jan Raijmakers, Piet Huberts en Michel Knoops doken ook onder. De eerste twee verstopten zich op de vliering van de slachterij op Spoorstraat 7. Ze moesten zich stil houden, want beneden waren de Duitsers aan het slachten. Ook nu vonden velen een veilig heenkomen in de bossen langs de Meerlose Baan.
Theo van de Voort heeft verborgen gezeten onder de grond en in de bossen over de Groote Molenbeek. Volgens hem was het onder de serradella het allerergste. Die lag gedroogd als veevoeder opgeslagen in de schuur van Herman Cox, Over de beek 1.
Deze razzia begon voor Tienray op de Herenbosweg in Melderslo. Via de Oude Mackayweg kwamen de mannen bij de overweg.
Teuntje Huberts: Daar het front steeds dichterbij kwam en het ook voor mij gevaarlijker werd, ben ik naar de familie Verlinden-Hendrix op de Herenbosweg 41 gegaan. Zij hadden een boerderij en hun zoon Lei was mijn kameraad. Er waren daar nog meer onderduikers. De familie Verlinden was heel goed voor ons en zorgde overal voor.
Daar ben ik op 17 november om 6.00 uur opgepakt bij een razzia. Ik lag in de kelder te slapen en hoorde roepen. Toen ik uit de kelder kwam, liep ik zo tegen de Duitsers op. Ik mocht me nog even wassen. Ik liep naar de zitkamer, want daar hadden wij onze spullen liggen. Ik bukte mij om de zeep te pakken. Die lag onder de tafel met een lang tafellaken en daar zat Lei. De Duitser die met mij mee was gelopen, keek onder het tafellaken en ik hoor Lei nog zeggen “Stommerd, dat je bent”.
De andere onderduikers zaten allemaal op de hooizolder en hebben geluk gehad, dat de soldaten daar niet keken.
Hay Theeuwen: Kersten Thei was ook vanuit Tienray bij Verlinden in Melderslo geëvacueerd evenals Wiel en Stiena Huijs-Huberts met hun zoontje Theo. Toen er een razzia dreigde zijn velen een veilig heenkomen gaan zoeken. Ik verstopte me niet in één van de twee kamers, die boven waren, maar op de zolder, waar allerlei kleren hingen en lagen. Na verloop van tijd kwam een Duitser kijken. Hij keek in de twee kamers en de kast. In die kast hingen worsten. Hij pakte er één, stak die onder zijn uniformjasje en verdween. Even later kwam nog een militair, die hetzelfde deed zonder echter een worst mee te nemen. Stiena gaf op de slaapkamer kleine Theo zogenaamd de borst. Wiel had zich goed verstopt. Toen een Duitse militair op de kamer kwam en het tafereel zag, verontschuldigde hij zich.
Na verloop van tijd was de kust veilig en riep Marie Verlinden: “Kom maar naar beneden”. Daar schrok ik me dood, want daar stond een Duitser, gelukkig een goede, genaamd Bernhard. Verlinden bood deze militair aan te blijven, maar dat deed hij niet. Daarna gingen de Duitsers naar Martens, Mackayweg.
Theo van de Voort: Steeds angstaanjagender werd de jacht van de Fallschirmjäger op mannen en jongens die konden werken. Ik moest me dus schuil houden in de kelder op Spoorstraat 68, tussen het beddengoed, dat op de vloer lag.
Op een ochtend kwamen twee oudere Duitse militairen vragen, of ze even binnen mochten om hun brood op te eten. Ze vroegen dat zo vriendelijk, dat ze die toestemming kregen. Zij waren óók op mensenjacht gestuurd, maar voelden voor deze “sport” niet de minste sympathie, zoals uit hun gesprekken bleek. Zij saboteerden de zaak zoveel mogelijk. Buiten floten af en toe geallieerde granaten. Plotseling verscheen er in de deuropening een Feldwebel. Ik zag door een smalle spleet tussen de dekens, dat hij zijn gehelmde kop naar binnen stak en tegen de twee schreeuwde: “Sind hier Männer?”
Een der oudere soldaten stond op, sloeg de hakken tegen elkaar, salueerde en antwoordde: “Nein, Herr Feldwebel, die sind schon mitgenommen”.
Sir Hermkens (Spoorstraat 6): Ik was ´s morgens koffie aan het zetten en daar kwamen twee Duitsers binnen. Toen wist ik, dat ik mee moest. Omdat Van Well en ik alleen thuis waren, had ik mijn spullen gauw gepakt. Terwijl de granaten floten, moest ik weg zonder afscheid te nemen van mijn dierbare vrouw en kinderen. Die waren al naar Horst geëvacueerd.
Teng Bartels: Mij hebben ze niet meegenomen, omdat ik in een korte broek rond liep. De Duitsers zagen me voor veel jonger aan, dan ik was.
Sraar Reinders: Ik moest als kind tegen mijn vader zeggen, dat hij zich moest verstoppen. Schoenmaker H. Reijnders verstopte zich boven het varkenshok en trok de ladder achter zich aan. Hij bleef onvindbaar.
Nadat de mannen weggevoerd waren, bleven de vrouwen met kinderen en evacués, maar vaak ook nog onderduikers achter.
Teuntje Huberts: De Duitsers namen ons mee, met het geweer in de rug. Wij moesten vanaf de Herenbosweg naar de spoorlijn lopen en van daaruit naar Frans Janssen, Spoorstraat 69. Daar stonden er nog meer, die ze te pakken hadden gekregen. Van daaruit ging het te voet naar Tienray, waar er nog meer bijkwamen. Ik was toen 21 jaar. Omdat ik langs mijn thuis kwam, mocht ik even goedendag zeggen en met een stuk spek, wat ik nog gauw kreeg, ging het verder naar Swolgen, Broekhuizenvorst, Broekhuizen en van daaruit met het veer naar Arcen. Ontsnappen was onmogelijk, omdat voor en achter soldaten liepen.
Halverwege de ochtend van de zeventiende november moest iedereen, die nog niet gevlucht was, aantreden voor een voettocht naar Broekhuizen. Bij het St. Jozefkapelletje in Broekhuizenvorst mochten ze nog even bidden voor een behouden terugkomst. Via de veerpont bereikte de groep Arcen. Daar werden de mannen overgedragen aan de Grüne Polizei.
Diverse mensen in Arcen hadden de voordeuren geopend om de mannen de gelegenheid te geven te ontsnappen.
Teuntje Huberts en Sir Hermkens: In Arcen verzamelden wij ons bij Kuipers, de kolenboer. We hebben er een uur of vijf gestaan,voordat we om 16.30 uur moesten vertrekken. Op bevel van de Duitsers moesten wij ons allemaal opstellen om naar de tram te lopen. Die tram liep van Nijmegen naar Venlo, maar was al eerder uitgeschakeld geweest. Het waren allemaal open wagens. Het ging zo langzaam, dat een boer met de kar ons voorbij voer, zodat we, voor we in Venlo waren, er ongeveer vijf uren in hadden gestaan, dicht opeen gepakt. Het water dreef ons over de rug.
De aankomst bij het hoofdpostkantoor in Venlo was 21.30 uur. Ook daar wisten nog enkelen in het donker te ontsnappen.
Teuntje Huberts: Toen wij in Venlo aankwamen, was het al donker en regende het nog steeds. Een hele tijd hebben wij stil gestaan op de Veldenseweg. Toen zijn er nog een paar vandoor gegaan. Later moesten wij uit de wagons en werden bijeen gedreven om naar het station te lopen. Daar stond de trein al klaar. Het waren allemaal veewagens. Daar moesten wij in. Met hoeveel weet ik niet, maar het waren er veel (886). Toen alle mannen in de trein zaten en de deuren vergrendeld waren, ging het naar Kaldenkerken. Daar moesten wij in de wagens overnachten.
Jan Reintjes: In elke wagon zaten ongeveer vijftig mannen onder toezicht van twee bewapende Duitse militairen, die rustig hun boterhammen zaten te eten.
Sir Hermkens: We hadden onderweg gezamenlijk nog een rozenkrans gebeden en probeerden daarna wat te slapen, al waren we koud en nat. Ik heb ´s nachts meer geschreid dan geslapen. Wat moesten mijn vrouw en kinderen aanvangen. We zaten nog altijd opgesloten in de wagons. Veel praten deden we niet. Iedereen was bezig met zijn eigen gedachten. Op 18 november 1944 mochten we om 10.00 uur even tussen de wagons onze behoefte doen. Daarna vertrok de trein vanuit Kaldenkirchen verder Duitsland in.