De verwerving van de grond

Met een onderhandse koopakte zouden de benodigde perceeltjes grond het beste op naam van de kapel te brengen zijn. Als een of ander niet geschonken werd, dan zou de vraagprijs betaald moeten worden. De pastoor verzocht alle betrokkenen om op het feest van Sint Petrus en Paulus na het lof bij elkaar te komen bij koster Henri Otten. (Momenteel Burgemeester van den Berghlaan 2).
Iedereen verscheen op 29 juni 1910: de edelachtbare heer burgemeester, de kerkmeesters en alle landeigenaren.
De pastoor hield een gloedvol betoog en zegde uiteindelijk toe alles behoorlijk in een akte zou worden opgenomen.
Notaris O. Haffmans uit Helden toonde zich bereid de akte gratis op te stellen. In een later stadium zou hij ook nog een kapelletje schenken.
Op het gemeentehuis werden de juiste nummers op de kadasterkaarten opgezocht, en de notaris stuurde zijn schrijver om de nodige metingen te verrichten.
Op 28 juli 1910 werd de akte ter ondertekening aangeboden en op 21 september vond de registratie plaats in Horst. De inschrijving op het Hypothekenkantoor te Roermond gebeurde op 11 oktober 1910. Tot dusverre had de kruisweg nog niets gekost, maar er stond ook nog niets.
Omdat op enkele percelen grond nog een hypotheek rustte, was er enig risico. Bij een eventuele gedwongen verkoop moesten stukjes grond, waarop een statie stond alsnog worden verkocht, als de rest der goederen van de schuldenaren niet voldoende opbracht om de hypotheek te dekken. Volgens de pastoor zou dat niet gebeuren.
Mocht het toch zover komen, dan kon, volgens een schrijven van notaris Haffmans, de kerk altijd nog de percelen proberen aan te kopen.
Aanvankelijk was pastoor Von Bönninghausen van plan om de hele kruisweg af te rasteren eventueel met heggen. Later besloot hij om langs het begin en langs het eind van de weg een ligusterheg te planten. Op 26 december 1910 begon G.H. Willemsen-Van Geffen, timmerman in Tienray, de kruisweg af te palen.
Een probleem
Op het feest van Maria Lichtmis (2 februari 1911) zat de pastoor in de pastorie in Swolgen te dineren met de heren geestelijken, die te Tienray geassisteerd hadden.
Onverwachts kwam de heer Aerts uit Venray, die een gedeelte van zijn bosperceel had geschonken, op bezoek. Hij wilde het recht van overpad behouden om zijn overgebleven land te bereiken.
Hij legde een gezegeld papier ter ondertekening voor, waarop stond: Ondergetekende, pastoor E.G.A.M. von Bönninghausen te Swolgen verklaart, dat Jacob Hubert Frans Aerts te Venray, eigenaar van een perceel bosch onder de Gemeente Meerlo Sectie C no 420 daarop steeds met paard en voertuigen kan komen, het zij om den bosch te dunnen of te rooien en hierdoor het recht houdt om alle afrasteringen die het bosch omsluiten kan doen verdwijnen om vrij en ongehinderd op bovengenoemd perceel te komen”.
Dit was voor de pastoor geen enkel probleem. Hij ondertekende onmiddellijk, maar lachte wel in zijn vuistje. Immers, het recht van overpad gold slechts voor Frans Aerts en niet voor diens erfgenamen.