De treinramp

De beschieting van de trein
De meeste transporten met de trein vonden ´s nachts plaats. Dit keer niet. Even voorbij Breyell werd de trein door de Geallieerden beschoten.
Teuntje Huberts: De vliegtuigen schoten in de lengterichting van de trein met kogels, bovendien lieten ze bommen vallen. Zodra de trein stilstond, sprongen wij uit de trein om ons in de bossen te verschuilen. De vliegtuigen kwamen nog één keer terug en schoten over de mensen heen. De mensen die rechts uit de trein waren gesprongen, hadden geluk. Zij hadden een betere kans om weg te komen.
Diverse mannen vonden een veilig heenkomen in de steenfabriek van de familie Hovens. Zoon Herman Hovens, Swolgenseweg 13, en zijn broers stonden om de beurt op de uitkijk, om een blijvende bescherming te bieden. Ger Versleijen raakte bij die beschieting zwaar gewond. Hij is met nog twee anderen in het ziekenhuis in Breyell overleden. De nabestaanden in Tienray werden aan hun lot overgelaten. Moeder Versleijen moest maar zien, hoe ze de eindjes aan elkaar knoopte.
Sir Hermkens: Toen het wat kalmer was, kwam ik tot de ontdekking, dat we vier doden en achttien zwaar gewonden hadden.
Teuntje Huberts: Zo gauw het schieten afgelopen was, zijn wij verder het bos ingelopen om te proberen weg te komen. Daar zag ik de eerste doden liggen. Er lag ook een jongen uit Geysteren, Jan Lommen, 18 jaar. Omdat ik het zeker wilde weten, heb ik de deken van zijn hoofd gehaald. Hij was het. Jan Lommen werkte in die tijd bij Angenendt in Meerlo. Een jaar na de oorlog is Jan zijn vader mij komen vragen, of ik hem dood heb zien liggen. Na die beschietingen is Jan begraven in Breyell en later herbegraven in Geysteren.
Fabriekseigenaar Herman Hovens senior bracht de gewonden met toestemming van de burgemeester van Breyell en de gewonden met paard en wagen naar Tegelen.
Sir Hermkens: Na een paar uur dreven ze ons weer met revolvers de trein in en na vijf minuten kwam weer een aanval van zes Jabo´s. (jacht bommenwerpers) De deuren waren gelukkig open, zodat we er op tijd uit konden. Iedereen ging het veld in en toen ik dat zag, durfde ik niet en ging onder de wagen liggen.
De vliegers schoten dat het verschrikkelijk was en gooiden bommen tussen het volk. Wonder boven wonder werd er niemand gewond. We moesten wachten tot het donker was. We zijn ´s avonds vertrokken richting Viersen, naar Neuss. Daar kregen we luchtalarm en hebben we in een greppel gelegen. Maar er gebeurde niets. Dat we de toekomst donker inzagen, kon iedereen begrijpen.

Herman Hovens

Teuntje Huberts: Toen de trein in de buurt van Breyell beschoten werd, ben ik er met Lei Verlinden vandoor gegaan. We hadden ons verstopt bij een boer in de aardappelkelder. Toen wij daar goed en wel waren, kwam er een Duitse soldaat binnen. Wij dachten: nu zijn wij de klos, maar dat liep anders. Hij zei tegen ons, dat wij moesten blijven zitten tot de trein weg was. Maar wij vertrouwden hem niet en zijn toch weer naar de trein gelopen. De trein was nog geen vijf minuten aan het rijden of het was weer zover. Hij stopte bij Boisheim in de buurt en de mensen sprongen als gekken uit de trein om dekking te zoeken. Maar helaas, er waren dit keer geen bossen in de buurt om dekking in te zoeken. We kwamen terecht op een kale vlakte. Er waren alleen een paar oude bomtrechters. Deze keer gingen de Engelse jagers niet over de trein, maar schoten twee, drie keer over de mensen heen. Wij lagen allemaal plat op de grond en de kogels sisten links en rechts van ons. Wij dachten allemaal, dat het afgelopen was. Zo ging het tekeer.
Tot mijn verbazing zag ik, dat pater Eduard, hij lag op zijn knieën, ze allemaal de zegen gaf. Toen de vliegtuigen weg waren en wij van de schrik waren bekomen, zijn Lei Verlinden en ik zo hard als we konden naar de grens van Venlo gelopen. Omdat het zo donker was en we niet wisten welke richting we op moesten, kwamen we terecht in Breyell. Daar had ik al in 1940 gewerkt en wist ik een beetje de weg. Zodoende kwamen we midden in Breyell. Het was niet verwonderlijk, dat wij aangehouden werden door een soldaat. Met één hand hield hij een fiets vast en wij moesten met hem mee. Daar had ik geen zin in en ben er vandoor gegaan. Om die soldaat in de war te brengen ben ik een zijstraat in gerend. Maar ik liep mij helemaal vast en werd door hem gepakt en belandde op het politiebureau. Op dat politiebureau waren er meer, die ze te pakken hadden gekregen. Toen ik daar zo zat, kwam dezelfde soldaat van de aardappelkelder naar mij toe. Hij klopte op mijn schouder en zei dat ik in die kelder had moeten blijven. Ik denk dat hij het goed bedoelde, maar in die tijd vertrouwde je geen enkele Duitser. Wij zijn die nacht op het politiebureau gebleven en de volgende dag vertrokken we weer met de trein. Niemand wist waar naar toe. Toen de trein eindelijk stopte, sprongen wij uit de smerige veewagens en moesten ons opstellen. Het waren een goede honderd mensen.