In februari 1868 kondigde de onderwijsinspecteur zijn bezoek aan om de schoollokalen te inspecteren. Na afloop daarvan kregen de kinderen van het schoolbestuur enige “likkers” en een dag speelvrij. De inspectie van de lokalen was niet de enige reden waarom de inspecteur kwam. In het verleden liepen de ontwikkelingen van het onderwijs erg stroef in de gemeente Meerlo. De inspecteur kwam regelmatig om veranderingen door te voeren, maar meestal zonder succes. Zo kregen de meisjes in 1883 nog geen les in nuttige handwerken en bleek in 1884 dat er in Meerlo slechts één onderwijzer was benoemd voor een klas van ruim vijftig kinderen. De inspecteur stelde voor om een geschikte inwoner van Meerlo op te leiden op kosten van de gemeente. De gemeenteraad was het daar echter niet mee eens. Zowel de inspecteur als Gedeputeerde Staten oefenden druk uit op de gemeente Meerlo om de situatie te verbeteren. Het hielp niet veel, want in 1887 had alleen de school van Meerlo, als enige school in heel het inspectiegebied slechts één leerkracht. De raad wilde echter geen tweede onderwijzer benoemen. Als reden werd opgegeven: “Ze waren bang, dat de hoofdonderwijzer nalatig zou worden, als er een tweede bij kwam”.
In 1896 zaten op de school in Meerlo 113 kinderen. Daarvoor waren eigenlijk nodig: een hoofdonderwijzer (salaris ƒ 700,00) en twee leerkrachten (elk goed voor ƒ 400,00). Er was één onderwijzer tekort en er zaten in elk lokaal dus ruim 55 kinderen. In 1902 was de vacature nog niet ingevuld. De inspectie dreigde met intrekking van de rijksbijdrage. Dat bleef jaren zo doorgaan, want ook in 1917 werd nog druk uitgeoefend om leerkrachten te benoemen.
Met het onderwijs zal het rond 1900, toen de leerplichtwet werd aangenomen, in onze gemeente niet veel beter of slechter gesteld zijn geweest dan in de rest van de regio. Zoals U al hebt kunnen lezen gingen de Tienrayse kinderen naar Meerlo of naar Swolgen naar school. Daar kwam omstreeks 1900 verandering in, toen pastoor Janssen van Meerlo eiste, dat de Tienrayse kinderen naar de Swolgense school zouden gaan, omdat Tienray bij de parochie Swolgen hoorde.
Meester Van Lent uit Swolgen gaf in de zomer bijles in wiskunde aan de leergierigste kinderen. Wiskunde was zijn hobby, waarvoor hij later dan ook een akte haalde.
De bollebozen, die verder mochten leren, gingen naar de Lottumse school, waar ook Franse en Duitse les gegeven werd. Dat was dagelijks zeven kilometer lopen heen en terug. In de winter mochten sommige kinderen bij kennissen of familie logeren.
Een andere mogelijkheid om verder te leren was de landbouwschool in Broekhuizenvorst. Dat was de enige vorm van voortgezet onderwijs in onze omgeving.
Vakantie was er eigenlijk niet. Wel kregen de kinderen een week vrij rond Kerstmis, “om de meester een plezier te doen”.
In 1933/1934 liep het schooljaar van 1 mei tot 1 mei en hadden de kinderen twee weken zomervakantie.
In Nederland heeft zich nog lang de situatie voorgedaan, dat de scholen zelf de aanvang en het einde van het schooljaar mochten bepalen.