De tienden

Sinds de kerstening van ons land werd aan de gelovigen een verplichte bijdrage opgelegd voor het onderhoud van de priesters. Die bedroeg tien procent van de opbrengsten. Omstreeks de tiende eeuw kwamen veel kerkelijke tienden in handen van leken. Ook in Tienray is het vóór 1600 voorgekomen, dat de koster van de kapel de tienden inde, die er op de landerijen rustten. Uit de opbrengst werd de kapel onderhouden en ook de armen werden daarvan ondersteund. In een schrijven van 14 juli 1617 van de bisschop van Roermond werd opgemerkt, dat de pastoor van Swolgen het recht op die tienden had. In de Franse Tijd werd het tiendrecht afgeschaft.
Er waren drie soorten tienden:
1. De korentienden.
2. De tienden op dieren
3. De tienden op peulvruchten en dergelijke.
De korentienden werden ook grote tienden genoemd en hadden betrekking op rogge, tarwe, gerst, boekweit, hennep, vlas enz.
De pastoor van Swolgen had twee mogelijkheden, om deze tienden te innen:
1. Hij benaderde één of meer mensen, die voor hem al het werk moesten doen. Zij moesten het koren van het land halen en dorsen. Voor het werk mochten ze het kaf en het stro houden voor de verkoop. Als dank kregen de vergaarders van de pastoor twee kannen bier: één als blijk van billijkheid en één uit goedheid, maar ze moesten hem wel twee karren turf aan huis afleveren en het gedorste graan uiteraard.
2. De pastoor liet een bericht opnemen in de Duisburgischer Intelligenz Zettel. Een krant, die destijds ook in onze omgeving verscheen. Hierin stonden plaats en datum vermeld, waarop men bij elkaar kwam om de waarde van het graan op de velden te kunnen beoordelen. Mensen uit Meerlo, Swolgen en Tienray konden gewoon bieden. Alle overige geïnteresseerden moesten een borg zoeken in één van de drie dorpen. Bij deze laatste methode verdeelde de pastoor Tienray in vier blokken:
De Merthees, Het Beekveld, Het Smeeleveld en Smulders Camp met het Hoogveld.
Na bezichtiging van de landerijen trokken alle betrokkenen en nieuwsgierigen (!) zich terug in een overdekte ruimte, bijvoorbeeld in de schuur van koster Gerrit Kusters. Daarna begon het bieden, waarbij men gebruik maakte van twee brandende kaarsen. Het hogen gebeurde met een vooraf vastgesteld bedrag en eindigde als de kaars opgebrand was. Bij de tweede kaars werd met een hoger bedrag gehoogd. De transactie werd door middel van handslag (palmslag) bevestigd.
De vergaarders moesten volgens het contract in gangbare munten betalen op St. Andries en Maria Lichtmis. Men kon onder het contract uitkomen als bijvoorbeeld de hagel de oogst vernietigd had.
Als het oogsttijd was, gingen de vergaarders het veld op en namen telkens de elfde schoof mee, terwijl ze zelf mochten weten, waar te beginnen. De boer behield dus tien delen. In 1785 ontving de pastoor over de vier blokken van Tienray 289 Cleefse guldens. Omdat de pastoor de tienden in ontvangst mocht nemen, maakte pastoor Aerts een nauwkeurige kaart van Tienray. Sommige stukken waren onontgonnen en daardoor tiendvrij. Van andere noteerde hij precies de grootte van het perceel.
Als woeste grond ontgonnen werd, mocht de eigenaar drie jaar tiendvrij zijn bedrijf uitoefenen. Daarna viel hij onder het tiendrecht. Men noemde deze nieuwe tienden: novael.
De vergaarders probeerden rogge, kaf en stro zo voordelig mogelijk te verkopen. Het stro werd gebruikt als dakbedekking (het dak poppen) en het kaf onder andere voor het vullen van kussens. De rogge werd aan handelaren verkocht. Voor de vergaarders brak een spannende tijd aan tegen het feest van St. Andries. Zij moesten dan de eerste termijn betalen. Vóór 2 februari werd het uiteraard weer spannend.
Menig kaarsje werd dan opgestoken, in de hoop, dat de prijs van de rogge hoog zou zijn en de schuld aan de pastoor voldaan kon worden uit de opbrengst van de verkoop.
Een overzicht

rogge

boekweit

everkoren

spurriezaad

Jaar

malder

vat

malder

vat

malder

vat

malder

vat

1664

25

4 ½

3

1665

23

7

3

3

1666

31

3

5

1

2

1667

32

2

5

2

4

1668

33

2

6

4

6

2

2

1669

31

2

6

1

3

De bloedtienden, ook krijtende, schreeuwende of smalle (smael) tienden genoemd. Bij deze vorm van tienden ging het in ons dorp om lammeren en biggen. In 1780 waren er in ons dorp veertig schapen en in Swolgen maar liefst 198. Voor de boeren ging het vooral om de wol. Voor de pastoor om het aantal jonge dieren. Pastoor Aerts legde in 1766 een boekje aan, dat hij “Lijste der Bloed-Thiende tot Thienraije” noemde. In dit werkje worden de boeren genoemd, die “baggen en lammer” hadden.
Aan de hand van het aantal jonge dieren moesten de eigenaren in geld betalen. Per dier moest één schilling en 9 ½ stuiver Cleefs geld betaald worden

Boer (in)

1766

1768

1769

?

lammer

baggen

lammer

baggen

lammer

baggen

lammer

baggen

Mulderin

12

2

13

1

12

12

13

5

Peter Smulders

12

9

19

9

6

7

8

Seurkens

9

4

0

Kusters

10

3

7

3

5

0

8

8

Totaal

43

14

39

13

27

19

29

13

Pastoor Aerts was zelf eigenaar van de boerderij bij de kerk (Kloosterstraat 5). Hij verhuurde die boerderij, maar de pachter moest uiteraard behalve de pacht ook de tienden betalen.