De koster

De koster is een belangrijke figuur in de kerk. Zeker in Tienray, dat tot 1927 geen eigen rector of pastoor had, liet men veel aan de kosters over. Het lijkt wel, of zij in het verleden de kapel draaiende hebben gehouden en zelfs de korentienden geïnd hebben. In 1493 was Henric van Molenbroeck kapelmeester en woonachtig in Tienroe. Hij schonk twintig keurvorster Reijnischer guldens voor de stichting van een heilige mis. Omstreeks 1760 werd Mathias Drabbels als koster genoemd in de archieven van het kerspel Tienray. Hij kreeg 27 pattacons en drie schillingen voor zijn werk. In 1769 stond Gerrit Kusters in de boeken als “bediender” der kapel. Hij was ook klokkenluider, waarvoor hij door de gemeente Tienray betaald kreeg. Na hem werd Johannes Litjens koster, een functie die hij 51 jaar bekleedde. Hij was afkomstig uit het gehucht Schaak in Meterik en gehuwd met Maria Kusters, de dochter van Gerrit Kusters. In 1900 was deze familie tweehonderd jaar aan de kapel verbonden en dat werd feestelijk herdacht.
Pastoor Maessen was zeer begaan met het lot van de familie Kusters. Toen na de dood van Maria Kusters sprake was van een faillissement, werden de meubels tijdelijk op de zolder van de kapel opgeslagen. Pas na veertig jaren was die zaak geregeld en konden de eigendommen publiekelijk geveild worden. Na het overlijden van Johannes Litjens werd Hendrik Otten uit Velden koster. Die was gehuwd met Johanna Litjens, die Kusters Han genoemd werd. Otten werd in 1930 opgevolgd door Piet Kersten uit Holthees. Martien Hoenselaar uit Milsbeek en Jean Derickx kwamen daarna. Tot 1980 was Piet Kersten nog werkzaam in de kerk als organist. Pastoor Geurts ging hem voor de heilige mis ophalen in Swolgen. Onder pastoor Pierre de Klijn werd Alphons Gielens koster samen met zuster Josien Hermans, die gedurende bijna vijftig jaar voor de bloemen en de was zorgde. Sinds 1 september 1990 is mevrouw Jo Gielens-Verbong kosteres.
Beloning
In 1899 kreeg de koster ƒ 57,00 voor zijn werkzaamheden in de kapel en ƒ 30,00 als organist. Een jaar later werd dat bedrag verhoogd tot ƒ 100,00 per jaar. Toen emeritus pastoor Aerts, dagelijks een heilige mis ging opdragen kwam daar nog ƒ 20,00 bij. Naast de vaste inkomsten per jaar ontving de koster vier gulden per gestichte heilige mis. Van de gemeente kreeg hij jaarlijks ƒ 25,00 als “klokkenist”. De koster verdiende als herbergier wat aan het ontbijt voor de heren geestelijken en soms aan het middagmaal. Reeds in de achttiende eeuw kregen de paters bij de koster kost en inwoning. Dat liep ten einde toen het klooster in 1909 in Tienray in gebruik werd genomen. Door de toename van pelgrims, kreeg de koster steeds meer werk. Er kwamen meer kerkdiensten en later kwam er de verzorging van de winkel bij. Daar stond tegenover, dat de zusters veel werk van hem overnamen.Op grond van de uitbreiding van werkzaamheden besloot pastoor Von Bönninghausen in 1913 het salaris te verhogen tot ƒ 150,00. In 1928 bedroeg het totale traktement van de koster ƒ 515,00 per jaar. Tegenwoordig is de kosteres een zeer gewaardeerde vrijwilligster.