Het ontwerp en de vormgeving van de kapelletjes
Intussen had de pastoor op veel plaatsen waar buitenkruiswegen waren, gekeken hoe die ingericht waren. In Moresnet in België was dat een “heerlijke” kruisweg, vond hij, maar zo rijk kon men in Tienray onmogelijk bouwen. In Tienray moest ook niet zo eentonig gebouwd worden zoals in Scherpenheuvel. Als men daar één statie gezien had, dan had men ze allemaal al gezien.
De pastoor ging ook kijken bij het missiehuis in Steyl. Daar waren veel beelden en groepen en de kruisweg op het kerkhof sprak hem heel erg aan. Die groepen waren van Carl Walter, Südallee 59 te Trier. De ontwerpen van de kapelletjes waren van de hand professor Klein.
Hij kreeg de toezegging, dat deze firma bereid was om dertien reliëfs, hoog 105 cm. en breed 72 cm., “aus wetterfestes terracotta“, in steenkleur te leveren tegen 1275 Mark franco station Meerlo-Tienray. De reliëfs hoefden niet tegelijk besteld te worden.
De pastoor had de keuze om de kapelletjes te laten bouwen van baksteen voor DM 375, steen met goud DM 395 en gepolychromeerd voor DM 575.
Uiteindelijk heeft hij het werk laten uitvoeren door aannemer Jean Derikx uit Roggel, die ook regelmatig bij het klooster werkzaam was.
Het vrijwilligerswerk
Toen in het najaar het werk op het veld zowat klaar was, verzocht de pastoor de inwoners van Tienray om een paar dagen aan de kruisweg te komen werken.
Op enkele dinsdagen en vrijdagen moesten onder leiding van Gerard Rongen de schansen worden “uitgeroeid“, de wegen gelijk gemaakt en de plaats van de twaalfde statie worden opgehoogd. (De zogenaamde Calvarieberg).
Op 25 oktober 1911 werd met dat werk begonnen. De mensen kwamen goed opdagen. De families Driessen, Kuypers en Jacobs deden niets en weduwe Van Well en J. Classen deden bijna niets. Van de families, die wel vrijwillig gingen werken, werd precies bijgehouden hoeveel dagen ze werkten.
Vijf families werkten een ½ dag, vier families 1 dag, evenveel 1½ dag, vijf gezinnen werkten 2 dagen, drie 2½ dag, drie 3 dagen, één 4½ dag en één maar liefst 6 dagen in totaal. Drie dagen was een kar met paard beschikbaar.
Degenen die 3 dagen gewerkt hadden, waren M. van Geffen, H. Otten en A. Poell.
G. Joosten werkte 4 ½ dag, maar Anselm van de Voort spande de kroon met maar liefst 6 dagen. In het geheel werd er door alle inwoners samen 49½ dag gratis gewerkt.
In november 1912 werd door de Tienraynaren samen nog eens 30½ dag gewerkt. G. Joosten kwam met paard en wagen.
Een nieuwe lijst uit 1913 met werkuren vermeldt: G. Joosten, M. Rongen en H. v.d. Ven werkten elk 1½ dag, Theo van Rijswick, Th. Janssen, P.J. van Berlo en H. Camps werkten elk een halve dag, Anselm van de Voort werkte 3 dagen en M. Driessen één dag. In totaal was dat 10½ dag. De vraag kan gesteld worden, waarom er nauwkeurig werd bijgehouden hoeveel dagdelen iemand gratis werk verrichtte.
De kapelletjes
Vanaf medio 1910 had pastoor Von Bönninghausen er bij architect Caspar Franssen uit Roermond op aangedrongen om de kruiswegstaties te ontwerpen. Herhaaldelijk bezichtigde men de route en werden ideeën uitgewisseld. De voorkeur van de pastoor ging uit naar kapelletjes die bij de kapel pasten. Hij bleef vragen en aandringen bij de architect. Als hij een eenvoudige tekening had met een kostenberekening of begroting erbij, dan zou hij deze of gene voorzichtig kunnen verzoeken een kapelletje te schenken. Het was namelijk niet zijn bedoeling om de kapelletjes te betalen uit het offergeld, zelfs niet uit het winkelgeld, maar ze allemaal apart door weldoeners te laten schenken.
Ook al zou dat lang gaan duren. Er was namelijk geen haast bij. Al kwam er slechts om de twee jaar een kapelletje klaar; dus al zou het ook 2 x 14 jaren (!) duren. Dat vond hij niet erg. Iedereen was daarover ingelicht, zodat later niemand de gelegenheid had tot mopperen, als het werk eens niet vlot opschoot.
Op 13 september 1912 stuurde architect Franssen eindelijk een vijftal kleine tekeningen van kapelletjes, alle variërend in bouw. Ook kreeg de pastoor een begrotinkje voor één van de kapelletjes.